Vertraging in de bouw door te late nutsaansluiting

Terug naar overzicht

TBR 2021/84


1.  Inleiding

‘Bouwtempo moet omhoog naar 100.000 woningen per jaar’ kopte RTL Nieuws eerder dit jaar naar aanleiding van de Actieagenda Wonen die Aedes en Vereniging Eigen Huis presenteerden aan de Tweede Kamer in aanloop naar de verkiezingen.1 Dat er in hoog tempo veel woningen moeten worden gebouwd, daarover is men het in Den Haag wel eens. De verwachting is dan ook dat een nieuw kabinet maatregelen zal nemen om tot versnelling van de woningbouw te komen. Die maatregelen zullen in de eerste plaats betrekking hebben op  beschikbaarheid van grond, geld en mankracht en op technische innovaties, maar er moeten ook praktische belemmeringen voor woningbouw worden aangepakt. Een van die belemmeringen is vertraging door te late aansluiting op het elektriciteitsnet. Voor aannemers, woningbouwontwikkelaars en woningcorporaties vormt dit in toenemende mate een probleem.2 Woningbouwprojecten komen met regelmaat stil te liggen doordat de netbeheerders niet op tijd voor aansluiting op het elektriciteitsnet zorgen. Dit probleem wordt onvoldoende onderkend door de overheid en er worden niet genoeg maatregelen genomen om de aansluitsnelheid te vergroten.3 Integendeel. Zowel in de rechtspraak als in voorgenomen wetgeving doen zich ontwikkelingen voor die het probleem eerder zullen vergroten dan verkleinen. In deze bijdrage wordt een onjuiste uitspraak van de rechtbank Rotterdam over te late aansluiting van een nieuwbouwproject besproken en wordt aandacht gevraagd voor de in het conceptwetsvoorstel voor de nieuwe Energiewet voorziene wijziging van de wettelijke regeling voor aansluiting die geen verbetering vormt.

1.1.      De uitspraak in de zaak Tablis Wonen/Stedin4

De rechtbank Rotterdam heeft vorig jaar in een zaak over te late aansluiting van een nieuwbouwproject bepaald dat de netbeheerder zijn aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van de te late aansluitingen kon uitsluiten omdat de aanvrager van de aansluitingen een woningcorporatie was. Deze uitspraak heeft onwenselijke gevolgen voor de bouwpraktijk. Netbeheerders hebben de uitspraak al aangegrepen om aansprakelijkheid voor te late aansluiting van nieuwbouwprojecten categorisch af te wijzen. De uitspraak vormt een breuk met eerdere rechtspraak over te late aansluiting en is ook niet in overeenstemming met de strekking en het doel van de wettelijke regeling over tijdige aansluiting.

Het ging in deze zaak om woningcorporatie Tablis Wonen die aansluiting aanvroeg voor nieuwbouwwoningen bij netbeheerder Stedin. Stedin sloot niet aan binnen de wettelijke termijn van 18 weken,5 waardoor schade ontstond. Tablis Wonen vorderde schadevergoeding van Stedin, die zich verweerde met een beroep op de exoneratieclausule in haar algemene voorwaarden. De discussie spitste zich vervolgens toe op de vraag of deze exoneratieclausule vernietigbaar was zoals door Tablis Wonen betoogd met een beroep op artikel 6:237 sub f BW. De rechtbank oordeelde dat de exoneratie niet door Tablis Wonen kon worden vernietigd en wees de schadevergoedingsvordering af.6

Door deze uitspraak dreigt de wettelijke plicht van de netbeheerder om tijdig aan te sluiten te worden gereduceerd tot een papieren tijger. De netbeheerder die zich niet aan de wettelijke aansluittermijn houdt, hoeft de schade die daarvan het gevolg is volgens de uitspraak immers niet te vergoeden als de aanvrager een woningcorporatie is (of een vergelijkbare zakelijke partij). Aanvragers hebben geen mogelijkheid om vooraf met de netbeheerder afspraken te maken om tijdige aansluiting zeker te stellen, bijvoorbeeld door middel van een boetebeding in de zin van art. 6:91 BW. Netbeheerders werken uitsluitend met standaardcontracten waarvan zij in de regel niet afwijken (en ook niet hoeven af te wijken, gegeven hun monopoliepositie). Als de netbeheerder zijn aansprakelijkheid voor gevolgschade bij te late aansluiting dan ook nog mag uitsluiten, kunnen marktpartijen die zich bezig houden met woningbouw de tijdige aansluiting op het elektriciteitsnet nauwelijks afdwingen. Hen staat, uitgaande van deze uitspraak, slechts nog de mogelijkheid ten dienste om vooraf, in kort geding door middel van dwangsommen, tijdige aansluiting af te dwingen7 of achteraf een klacht in te dienen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).8 Een klacht bij de ACM kan leiden tot een boete voor de netbeheerder, maar daar is de aanvrager van de aansluitingen niet mee geholpen.9 De aansluiting wordt daarmee niet alsnog tijdig gerealiseerd en de schade door de te late aansluiting wordt niet uit de boete vergoed. Iedere woningcorporatie, aannemer of vastgoedontwikkelaar voor wie vertraging in de aansluiting dreigt, zou dus een kort-geding moeten starten om vertraging te voorkomen. Dit kost veel tijd en geld en levert een onnodige belasting op van de rechtspraak. Deze situatie is ook niet wat bij de invoering van de wet is beoogd. Uit de verslagen van het wetgevingsoverleg voorafgaand aan de invoering van de huidige wettelijke regeling blijkt nu juist dat als uitgangspunt wordt genomen dat de netbeheerder schadeplichtig is bij te late aansluiting.10

Hieronder zullen de huidige wetgeving omtrent aansluiting op het elektriciteitsnet worden besproken en de tot nu toe gewezen rechtspraak over te late aansluiting door netbeheerders. De uitspraak in de zaak Tablis Wonen/Stedin is niet in lijn met de wettelijke regeling, noch met eerdere rechtspraak. Bij analyse van deze uitspraak blijkt dat de rechtbank tot een onjuist oordeel over de aansprakelijkheid van Stedin is gekomen op basis van een verkeerde lezing van de parlementaire geschiedenis.

2.  Wettelijke termijn voor aansluiting onder de huidige Elektriciteitswet 1998

De aansluiting van nieuwbouwwoningen op het elektriciteitsnet11 wordt verzorgd door de netbeheerder die verantwoordelijk is voor het elektriciteitsnet in het plangebied.12 Netbeheerders zijn op grond van de Elektriciteitswet 1998 als enige bevoegd tot de aanleg en het beheer van elektriciteitsnetwerken en hebben dus een wettelijk monopolie.13 Om afnemers te beschermen tegen nadelige effecten van deze monopoliepositie is in de Elektriciteitswet 1998 voorgeschreven dat netbeheerders verplicht zijn tot aansluiting tegen redelijke tarieven en binnen een redelijke termijn.14 De redelijke termijn voor aansluiting is volgens de huidige wetgeving in ieder geval verstreken als de aansluiting niet binnen 18 weken na het verzoek om aansluiting is gerealiseerd (art. 23 lid 4 Elektriciteitswet). Deze termijn is voor de (bouw)praktijk van belang. Zij geeft duidelijkheid over de aansluitingstijd, zodat hier rekening mee kan worden gehouden in de planning. Als er vertraging optreedt in de aansluiting op het elektriciteitsnet, leidt dat tot vertraging in het bouwproces en daarmee tot vertragingsschade, eventuele boetes bij te late oplevering en schade door het niet op tijd in gebruik kunnen nemen van het bouwwerk. Voor kopers of huurders van nieuwbouwwoningen kan vertraging in de nutsaansluiting tot praktische en financiële problemen leiden. Zij moeten soms al uit hun oude woning, terwijl hun nieuwe woning door de vertraging in de aansluiting nog niet bewoonbaar is.

De termijn van 18 weken is bij amendement in de Elektriciteitswet opgenomen. De minister meende destijds dat het niet nodig was een harde aansluittermijn in de wet op te nemen, maar de Tweede Kamer vond dit noodzakelijk ter bescherming van het recht van de afnemer op aansluiting binnen redelijke termijn.15 De termijn van 18 weken is ruim gekozen; de wetgever gaat ervan uit dat het voor de netbeheerders ruimschoots haalbaar moet zijn om vrijwel iedere afnemer binnen deze termijn aan te sluiten. In de Tweede Kamer werd zelfs opgemerkt dat het in de meeste gevallen ook binnen 3 weken moet kunnen.16 De netbeheerder wordt dus geacht zo snel als mogelijk, maar in ieder geval binnen 18 weken aan te sluiten. De praktijk is evenwel anders. Netbeheerders benutten doorgaans ten minste de volledige termijn van 18 weken. Vaak wordt deze termijn overschreden, soms met vele weken.17 Het komt op dit moment zelfs met regelmaat voor dat het bij de aanvraag van een nieuwe aansluiting via het digitale loket van de netbeheerders niet eens mogelijk is een gewenste datum voor de aansluiting binnen een termijn van 18 weken op te geven.18 Ook berekenen sommige netbeheerders de termijn van aansluiting niet vanaf het moment van de aanvraag (het startmoment waar in de wet van uit wordt gegaan), maar vanaf het moment van acceptatie van de offerte voor de aansluiting, waarbij de netbeheerder pas weken na de aanvraag een offerte uitbrengt. De wettelijke maximumtermijn voor aansluiting is daarmee in de praktijk haast verworden tot een minimumtermijn.19 In verschillende procedures is door netbeheerders als excuus of verklaring voor het veelvuldig optreden van vertraging aangevoerd dat er een gebrek is aan geschikt technisch personeel om de aansluitingen tijdig te realiseren. Ook wordt aangevoerd dat het aantal aansluitingsaanvragen sinds de start van de energietransitie20 sterk is toegenomen. Zowel in de rechtspraak als in uitspraken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zijn deze omstandigheden niet aanvaard als acceptabele gronden voor te late aansluiting. Geoordeeld is dat op de netbeheerders de verantwoordelijkheid rust om hun organisatie zo in te richten dat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen een redelijke termijn van maximaal 18 weken aan te sluiten.21 Netbeheerders moeten volgens de ACM rekening houden met ontwikkelingen zoals de toename van aanvragen en krapte op de arbeidsmarkt.22

3.  Rechtspraak en ACM-besluiten over te late aansluiting

Hoewel te late aansluiting een veel voorkomend probleem is, is er relatief weinig rechtspraak over. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat marktpartijen vaak meer praktische dan juridische oplossingen zoeken voor deze problematiek. Zo rapporteren aannemers dat zij de aanvraag voor aansluiting, als dat mogelijk is, aanmerkelijk eerder dan 18 weken voor de gewenste aansluitdatum aanvragen. Ook zijn er pilots uitgevoerd waarbij de aansluiting is verzorgd door de marktpartijen zelf. Dit bleek tot snellere aansluiting te leiden.23 Er zijn echter ook projecten waarbij de aanvraag niet veel eerder kan worden gedaan, waarbij zelf aansluiten geen optie is en waarbij te late aansluiting door de netbeheerder tot schade leidt. In dergelijke zaken zijn de afgelopen jaren een aantal uitspraken gedaan die hieronder worden besproken.24

In de zaak Dillmann/Continuon25 uit 2008 veroordeelde de rechtbank Rotterdam een netbeheerder (Continuon) tot vergoeding van de gevolgschade door te late aansluiting. De aanvrager van de aansluiting (Dillmann) was een bedrijfsmatige exploitant van onroerend goed en de schade bestond uit gederfde huuropbrengsten. De netbeheerder verweerde zich tegen de gevorderde schadevergoeding met een beroep op een exoneratieclausule in de door haar gehanteerde algemene voorwaarden.26 Dit beroep werd door de rechtbank terzijde geschoven. De rechtbank merkte de exoneratie in de algemene voorwaarden van de netbeheerder aan als een beding in de zin van artikel 6:237 onder f BW (grijze lijst) dat wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. In artikel 26a lid 5 van de Elektriciteitswet is artikel 6:237 BW rechtstreeks van toepassing verklaard op voorwaarden in overeenkomsten van de netbeheerder met afnemers van een kleinverbruikersaansluiting, ongeacht of de afnemer een consument is of een (rechts)persoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.27 Van een kleinverbruikersaansluiting is sprake bij een aansluiting met een doorlaatwaarde van ten hoogste 3x80 Ampère (art. 95a lid 1 Elektriciteitswet). Woningen en appartementen hebben in beginsel altijd een kleinverbruikersaansluiting. Hoewel de aanvrager in deze zaak geen consument was, kon de exoneratieclausule van de netbeheerder op grond van artikel 26a lid 2 en 5 van de Elektriciteitswet en met behulp van het bewijsvermoeden van artikel 6:237 sub f BW worden vernietigd en de netbeheerder moest de gevolgschade door de te late aansluiting vergoeden.

In de zaak Nedcool/Liander28 uit 2018 veroordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland de netbeheerder (Liander) in kort geding op vordering van een zakelijke afnemer (Nedcool) om binnen de wettelijke termijn van 18 weken een aansluiting te realiseren. Een beroep van de netbeheerder op overmacht, veroorzaakt door een ernstig tekort aan gekwalificeerd technisch personeel, werd gepasseerd, omdat dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen uitzonderlijke omstandigheid vormt die buiten de invloedssfeer van de netbeheerder ligt en die het onredelijk zou maken om de netbeheerder aan de wettelijke termijn van 18 weken te houden.  De uitspraak werd in hoger beroep door het hof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd.29

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in de afgelopen jaren ook diverse uitspraken gedaan over te late aansluiting door netbeheerders. In 2019 legde de ACM in de zaak Fastned/Liander30 een boete op aan Liander wegens overschrijding van de aansluittermijn.31 De ACM verwierp in deze zaak de stelling van Liander dat de wettelijke termijn van 18 weken geen resultaatsverbintenis inhoudt. Naar het oordeel van de ACM volgt uit de wet klip en klaar dat kleinverbruikersaansluitingen binnen 18 weken gerealiseerd moeten worden. Het beroep van Liander op overmacht werd gepasseerd omdat de wetgever mogelijke onhaalbaarheid van de wettelijke termijn door omstandigheden volgens de ACM juist niet heeft onderkend.32 Tegen dit besluit heeft Liander bezwaar gemaakt, welk bezwaar begin dit jaar is verworpen.33 De ACM heeft daarbij nogmaals bevestigd dat aansluitingen door de netbeheerder altijd binnen 18 weken gerealiseerd moeten worden. De door Liander in de bezwaarprocedure aangevoerde omstandigheid dat de vraag naar aansluitingen explosief is gegroeid, vormt naar het oordeel van de ACM geen reden voor afwijking van de wettelijke termijn.34

In de zaak Kingspan/Liander35 stelde de ACM vast dat Liander in strijd met de wet had gehandeld door te weigeren een door Kingspan verzochte (verzwaring van de) aansluiting binnen 18 weken te realiseren. De ACM overwoog dat artikel 23 van de Elektriciteitswet niet voorziet in uitzonderingen op de verplichting om binnen 18 weken aan te sluiten en dat het een publiekrechtelijke verplichting betreft waarvan contractueel niet kan worden afgeweken.36 In 2011 had de Nederlandse Mededingingsautoriteit37 in het besluit in de zaak Windpark Neeltje Jans/ Delta38 ook reeds bepaald dat de wet geen ruimte laat voor uitzonderingen op de aansluittermijn van 18 weken. Dit is recent ook door het College van Beroep voor het bedrijfsleven nog eens bevestigd.39

4.  Kritische kanttekeningen bij de uitspraak in de zaak Tablis Wonen/Stedin

De uitspraak in de zaak Tablis Wonen/Stedin wijkt af van de lijn in de overige uitspraken over te late aansluiting, waarbij steeds voorop is gesteld dat de netbeheerder niet mag afwijken van de wettelijke aansluittermijn van 18 weken en aansprakelijk is voor gevolgschade als dat wel gebeurt. Het is opmerkelijk dat de rechtbank Rotterdam in de zaak Dillmann/Continuon nog oordeelde dat een zakelijke aanvrager de exoneratieclausule van de netbeheerder kon vernietigen, terwijl diezelfde rechtbank in de zaak Tablis Wonen/Stedin tot het tegenovergestelde oordeel komt. Waarom de zakelijke vastgoedonderneming Dillmann door de rechtbank Rotterdam wel werd aangemerkt als kleine zakelijke verbruiker, maar woningcorporatie Tablis Wonen niet, blijkt niet uit het vonnis.

De rechtbank komt tot het oordeel dat Stedin niet aansprakelijk is voor de gevolgschade door de te late aansluiting op grond van het exoneratiebeding in de algemene voorwaarden van Stedin.40 Tablis Wonen had aangevoerd dat de exoneratie voor gevolgschade een onredelijk bezwarend beding is en riep de vernietigbaarheid van het beding in. Zij baseerde zich daarbij op de Elektriciteitswet waarin is bepaald dat netbeheerders voorwaarden moeten hanteren die redelijk zijn en objectief en niet discriminerend (art. 26a lid 1 Elektriciteitswet). Voorwaarden bedoeld in art. 236 en 237 van boek 6 BW (de zwarte en grijze lijst) worden op grond van art. 26a lid 2 van de Elektriciteitswet vermoed niet redelijk te zijn als zij worden gebruikt door netbeheerders.41 In lid 5 van artikel 26a Elektriciteitswet is in aanvulling daarop nog bepaald dat de artikelen 6: 236 en 237 BW mede van toepassing zijn op voorwaarden in overeenkomsten met afnemers als bedoeld in art. 95a lid 1 van de Elektriciteitswet (zijnde afnemers met een kleinverbruikersaansluiting). De exoneratieclausule in de algemene voorwaarden van de netbeheerders is een beding in de zin van art. 6:237 sub f BW. Uit art. 26a lid 2 volgt derhalve dat dit beding bij gebruik door een netbeheerder vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn, waardoor het in een procedure aan de netbeheerder is om aan te tonen dat het beding in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend is. De rechtbank heeft dit bewijsvermoeden echter niet toegepast en liet de exoneratie in stand op grond van de navolgende passage uit de parlementaire geschiedenis:

“Op de lijn dat wat reeds in het Burgerlijk Wetboek is geregeld niet wordt uitgebreid naar alle kleinverbruikers is één uitzondering gemaakt, namelijk de artikelen 26a en 95b van de Elektriciteitswet 1998 (…), waarin de consumentenbescherming van de artikelen 236 en 237 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek tegen onredelijk bezwarende voorwaarden is uitgebreid tot de relatie tussen netbeheerder of vergunninghouder en de kleinverbruiker, niet zijnde consument. Hierdoor geniet ook deze kleinzakelijke verbruiker met betrekking tot de algemene voorwaarden dezelfde rechtsbescherming als de consument.” (blz. 6-7) “De artikelen 236 en 237 bevatten bescherming voor consumenten tegen onredelijk bezwarende algemene voorwaarden van de verkoper. Met de voorgestelde wijziging van artikel 26a wordt beoogd alle kleinverbruikers eenzelfde bescherming te geven, ongeacht of het consumenten betreft of kleinzakelijke verbruikers.” (blz. 41).42

De rechtbank concludeerde op basis hiervan (en in lijn met het betoog van Stedin) dat artikel 26a lid 5 Elektriciteitswet van toepassing is op (wat zij aanduidt als) ‘kleine zakelijke verbruikers (kopers) van elektriciteit’ en zij meent dat Tablis Wonen daarmee niet op één lijn kan worden gesteld.43 Dit oordeel is onbegrijpelijk, want dit is nu juist niet wat er uit de toelichtingsmemorie blijkt. De rechtbank begrijpt de toelichting klaarblijkelijk zo dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen verschillende soorten zakelijke afnemers van kleinverbruikersaansluitingen waarvoor een verschillend beschermingsregime geldt. Dat de wetgever een dergelijke tweedeling heeft beoogd, blijkt noch uit de wettekst, noch uit de toelichtingsmemorie. Integendeel; de tekst van de wet maakt een dergelijk onderscheid niet en de toelichting benadrukt juist dat de wetgever aan álle kleinverbruikers de bescherming van de artikelen 6:236 en 237 BW toekent.44 Niet alleen aan consumenten, maar ook aan zakelijke aanvragers van een kleinverbruikersaansluiting.45 Het gaat voor de bescherming tegen de netbeheerder-monopolist niet om de hoedanigheid of omvang van de aanvrager, maar om diens afhankelijkheid van de netbeheerder. Houben heeft er in 2004 terecht al op gewezen dat de kleine afnemer geen bescherming behoeft tegenover de netbeheerder omdat hij klein is, maar omdat hij afnemer van energie is, afnemers in hoge mate afhankelijk zijn van energie en niemand van netbeheerder kan veranderen. De afhankelijkheid van de netbeheerder is voor grote afnemers niet anders dan voor kleine afnemers.46

De Elektriciteitswet 1998 maakt dan ook uitsluitend onderscheid tussen afnemers met een kleinverbruikersaansluiting en afnemers met een grootverbruikersaansluiting. Iedereen die een aansluiting van ten hoogste 3x80 Ampère aanvraagt is een kleinverbruiker, ongeacht zijn hoedanigheid (rechtspersoon of natuurlijke persoon) of de context waarin hij handelt (privé of zakelijk).47 Als bij wijze van spreken Ahold een kleine aansluiting aanvraagt voor een nieuwe winkel, dan is Ahold voor de toepassing van de Elektriciteitswet een kleinverbruiker en komt haar de bescherming toe van artikel 26a lid 2 en lid 5 Elektriciteitswet, ook al is Ahold een groot bedrijf. Uit de tekst: “Met de voorgestelde wijziging van artikel 26a wordt beoogd alle kleinverbruikers eenzelfde bescherming te geven” in de kamerstukken volgt dat de wet alle kleinverbruikers dezelfde bescherming biedt. Met de toevoeging: “ongeacht of het consumenten betreft of kleinzakelijke verbruikers” is slechts benadrukt dat die bescherming niet alleen consumenten betreft, maar ook zakelijke verbruikers, waarbij het begrip ‘kleinzakelijke’, gelet op de context waarin dit begrip wordt gebruikt, betrekking heeft op het feit dat het gaat om zakelijke gebruikers van een kleinverbruikersaansluiting. De rechtbank maakt in het vonnis dus een niet door de wetgever beoogd onderscheid tussen verschillende (zakelijke) afnemers van een kleinverbruikersaansluiting en ontzegt Tablis Wonen daarmee ten onrechte de rechtsbescherming die de wetgever haar wel degelijk heeft beoogd toe te kennen.48 De rechtbank miskent met deze uitspraak bovendien dat Tablis Wonen als woningcorporatie aansluiting vraagt ten behoeve van en in het belang van consumenten, namelijk de uiteindelijke bewoners van de woningen. Door te oordelen dat aan marktpartijen zoals woningcorporaties niet de bescherming van art. 26a Elektriciteitswet toekomt, worden de kopers en huurders van de aan te sluiten woningen benadeeld. Als de toekomstige bewoner van een nieuwbouwwoning zelf de aansluiting op het elektriciteitsnet zou aanvragen, staat buiten kijf dat de netbeheerder tijdig moet aansluiten en de schade moet vergoeden die ontstaat als hij dat niet doet. Bij te late aansluiting kan de netbeheerder zich dan niet beroepen op de exoneratieclausule; de bewoner zou die clausule zonder meer kunnen vernietigen. Het is niet goed uit te leggen waarom dit anders moet zijn op het moment dat een woningcorporatie, aannemer of ontwikkelaar de aansluiting aanvraagt voor de nieuwbouwwoning ten behoeve van de (uiteindelijke) bewoner.

Tegen de uitspraak in de zaak Tablis Wonen/Stedin is geen hoger beroep ingesteld, maar het is aannemelijk dat de uitkomst in hoger beroep anders was geweest, aangezien de uitspraak van de rechtbank is gestoeld op een verkeerde uitleg van de toelichting in de parlementaire geschiedenis bij artikel 26a van de Elektriciteitswet. De uitspraak verdient dan ook geen navolging in toekomstige zaken. Netbeheerders moeten hun aansprakelijkheid voor te late aansluiting niet kunnen uitsluiten als de aanvrager een woningcorporatie (of vergelijkbare marktpartij) is, want daardoor wordt het voor netbeheerders mogelijk gemaakt om de wettelijke aansluittermijn vrijwel zonder financiële consequenties te overschrijden, hetgeen onwenselijke gevolgen heeft voor de (woning)bouwpraktijk.In toekomstige gevallen moet de rechter de netbeheerder die zijn aansluittaak heeft verzaakt niet ontheffen van zijn aansprakelijkheid voor de daardoor ontstane schade alleen omdat de aanvrager van de aansluiting een woningcorporatie of andere marktpartij is.

5.  Conceptwetsvoorstel Energiewet

Een andere ontwikkeling die aandacht vraagt, is het conceptwetsvoorstel voor de nieuwe Energiewet. Op 17 december 2020 is het conceptwetsvoorstel houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet) via internet ter consultatie voorgelegd. Het voorstel bevat onder meer een nieuwe regeling voor de aansluittermijn. In de Energiewet wordt volgens het voorstel geen vaste aansluittermijn meer opgenomen. Artikel 3.4.8 van het voorstel bevat de volgende regeling voor aansluiting (van kleinverbruikers) op het elektriciteitsnet:

1. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit doet op verzoek een aanbod tot: a. aanleg van een aansluiting op zijn systeem op een voor aansluiting geschikt punt met een bij die aansluiting behorend spanningsniveau dat de laagste aansluitkosten oplevert voor de verzoeker, of b. wijziging van een aansluiting op zijn systeem. 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit een aanbod doen tot aansluiting op een voor die aansluiting afwijkend spanningsniveau indien: a. aansluiting op dat spanningsniveau naar het oordeel van de systeembeheerder meer geschikt is gelet op de belasting van zijn systeem of dit leidt tot lagere totale kosten voor de systeembeheerder en de verzoeker tezamen, en b. die aansluiting geen negatieve gevolgen heeft voor bestaande aansluitingen op zijn systeem. 3. (…) 4. De transmissie- of distributiesysteembeheerder doet een aanbod als bedoeld in het eerste of tweede lid, binnen een redelijke termijn na het verzoek en realiseert de aansluiting binnen een redelijke termijn na acceptatie van het aanbod.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder uitvoering geeft aan het eerste tot en met vierde lid, waarbij ten minste regels worden gesteld over: a. (…); b. de redelijke termijnen, bedoeld in het vierde lid, die kunnen verschillen afhankelijk van de aansluitcapaciteit van de verzochte aansluiting en het bij die aansluiting behorend spanningsniveau, en c. voorwaarden waaronder een transmissie- of distributiesysteembeheerder een aansluiting ten behoeve van een derde op een bestaande aansluiting realiseert. (…)

Als dit voorstel ongewijzigd wet wordt, zullen de netbeheerders in de toekomst te maken krijgen met twee termijnen: een termijn voor het doen van een aanbod voor de aansluiting en een termijn voor het realiseren van de aansluiting. Hoe lang deze termijnen zullen zijn wordt niet in de wet bepaald, maar zal worden bepaald bij algemene maatregel van bestuur. Uit de memorie van toelichting bij de Energiewet blijkt dat deze verandering verband houdt met een toezegging in het Klimaatakkoord om de 18-wekentermijn te vervangen door een ‘redelijke termijn’, omdat de termijn van 18 weken praktisch vaak niet haalbaar zou zijn. Door de aansluittermijn niet meer in de wet op te nemen, maar bij of krachtens AMvB vast te stellen, kunnen termijnen sneller worden aangepast, aldus de toelichting. Het voornemen is om bij AMvB ook regels te formuleren voor een beroep op overmacht door de netbeheerders voor als zij de nieuwe termijnen voor aanbod en aansluiting niet halen.49

In het Klimaatakkoord is het vervangen van de 18-wekentermijn niet concreet benoemd. Er is in het akkoord alleen (bij de afspraken over de productie van hernieuwbare elektriciteit op land) vermeld dat de Rijksoverheid samen met de netbeheerders en marktpartijen een voorstel zal doen voor aanpassing van het wettelijk kader voor de termijnen voor het realiseren van een aansluiting.50 Daarbij is ook bepaald dat netbeheerders en marktpartijen zich inspannen om te gaan werken met een wederzijds vooraf afgesproken ‘wensweek’, rekening houdende met de ketenverantwoordelijkheid van derde partijen die de aanlegtermijnen beïnvloeden zoals vergunningverleners.51 Het is opmerkelijk dat de afspraak in het Klimaatakkoord thans in het wetsvoorstel wordt uitgelegd als een toezegging om de wettelijke termijn van 18 weken te schrappen. Temeer tegen de achtergrond van het feit dat de wetgever de termijn van 18 weken bij de wijziging van de Elektriciteitswet in 2004 nog beschouwde als een termijn die ruimschoots haalbaar zou moeten zijn voor de netbeheerders.52 Hoewel over de bij AMvB vast te leggen termijnen voor aansluiting nog niets bekend is, ligt het voor de hand te veronderstellen dat de nieuwe termijnen in ieder geval niet korter dan 18 weken zullen worden, gezien de opmerking in de toelichtingsmemorie dat de termijn van 18 weken praktisch vaak niet haalbaar is. Hoewel het voorstel tot aanpassing van het wettelijk kader voor de aansluittermijnen volgens het Klimaatakkoord in samenspraak tussen de Rijksoverheid, de netbeheerders en marktpartijen tot stand zou moeten komen, lijken vooral de netbeheerders invloed te hebben gehad op het thans beoogde beleid. Aan het belang van de marktpartijen (waartoe voor wat betreft de aansluiting van woningen ook woningcorporaties, aannemers en woningbouwontwikkelaars moeten worden gerekend) bij onder meer snelle doorlooptijden en duidelijkheid vooraf over de aansluittermijn, lijkt weinig tegemoet te worden gekomen. Hoewel in de rechtspraak en door de ACM al is uitgemaakt dat op de netbeheerders de verantwoordelijkheid rust om hun organisatie zo in te richten dat zij binnen redelijke termijn voor een aansluiting kunnen zorgen,53 lijkt de wetgever nu toe te werken naar een regeling waarbij netbeheerders zich in de toekomst mogelijk met een beroep op overmacht kunnen verschuilen achter een gebrek aan aansluitcapaciteit. Netbeheerders die onder de huidige wetgeving al niet genoeg maatregelen nemen om tijdige aansluiting voor iedereen te garanderen, zullen zich daar onder de toekomstige wetgeving, die minder stringente eisen lijkt te stellen, naar verwachting nog minder voor inzetten.54 Bouwend Nederland heeft bij de internetconsultatie55 ook gewezen op dit risico. Zij geeft aan dat flexibilisering van de aansluittermijnen tot gevolg kan hebben dat in de komende jaren, bij het opvoeren van de noodzakelijke woningbouwproduct, niet meer tijdig kan worden voorzien in de benodigde nutsvoorzieningen bij de oplevering. Bouwend Nederland pleit voor termijnen waaraan zekerheid kan worden ontleend en die een reëel handelingsperspectief bieden.

Het huidige wetsvoorstel bevat onvoldoende pressiemiddelen om de aansluiting op het elektriciteitsnet binnen redelijke termijn daadwerkelijk voor een ieder te waarborgen. Dit staat op gespannen voet met de doelstelling van de Elektriciteitsrichtlijn56 dat consumenten (en bedrijven) in de Europese Unie onbelemmerde toegang tot het elektriciteitsnet moeten hebben,57 aan welke richtlijn de Energiewet mede invulling behoort te geven.58 Door de termijnen voor aansluiting op te rekken en netbeheerders de mogelijkheid te bieden zich al te makkelijk aan deze termijnen te onttrekken (bijvoorbeeld met een beroep op overmacht als er niet genoeg aansluitcapaciteit is door een gebrek aan personeel), kunnen de termijnen voor aansluiting in de praktijk onredelijk lang worden, waardoor de toegang tot het elektriciteitsnet feitelijk wordt beperkt.

Hoe de klimaatdoelen die de overheid voor ogen stonden bij het sluiten van het Klimaatakkoord precies gediend zijn met verlenging van de aansluittermijnen, is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het voor de woningbouwopgave waar Nederland de komende jaren voor staat niet bevorderlijk is de aansluittermijnen te verlengen. Als netbeheerders door de nieuwe aansluitingsregeling in de Energiewet niet of onvoldoende worden verplicht hun organisatie zo in te richten dat zij kleinverbruikers steeds binnen een redelijke termijn kunnen aansluiten, zal de thans al in de bouw bestaande praktijk van structurele vertragingen door te late aansluiting op het elektriciteitsnet alleen maar verergeren.

6.  Tot slot

In de bouw wordt wel gezegd dat je alles kunt plannen, behalve het weer en de nutsaansluitingen.59 Het weer heeft de overheid niet in de hand, de nutsaansluitingen wel. Om het landelijk tekort aan betaalbare woningen op te lossen, moeten zoveel mogelijk praktische obstakels voor vlotte woningbouw worden weggenomen. Vertraging door te late aansluiting op het elektriciteitsnet is zo’n obstakel. Wil de overheid woningbouw opschalen, dan moet zij ook inzetten op het opschalen van de aansluitcapaciteit van netbeheerders. Daar past niet bij dat netbeheerders hun aansprakelijkheid voor schade door te late aansluiting kunnen uitsluiten, zonder dat marktpartijen zich daartegen kunnen wapenen. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam in de zaak Tablis Wonen/Stedin verdient dan ook geen navolging in toekomstige zaken. Verder doet de wetgever er goed aan de aansluitregeling in het concept voorstel voor de Energiewet nog eens kritisch te bezien en daarbij niet alleen de belangen van de netbeheerders voor ogen te houden, maar ook de belangen van woningzoekenden en de marktpartijen die voor woningen zorgen en die afhankelijk zijn van de netbeheerders voor toegang tot het elektriciteitsnet. De nieuwe aansluitregeling moet duidelijke maximumtermijnen kennen om te voorkomen dat nieuwbouwprojecten vertraging oplopen. De overmachtsregeling die blijkens de toelichtingsmemorie bij AMvB zal worden getroffen, moet door de netbeheerders niet kunnen worden aangegrepen om af te zien van de maatregelen die nodig zijn om hun organisatie zo in te richten dat er voldoende capaciteit is om iedereen binnen redelijke termijn aan te sluiten. Verder moet voor de toekomst buiten kijf worden gesteld dat netbeheerders hun aansprakelijkheid voor schade door te late aansluiting van kleinverbruikers niet kunnen uitsluiten, ongeacht door wie de aanvraag wordt gedaan. Of het nu de toekomstige bewoner van de nieuwbouwwoning is die om een aansluiting verzoekt, een woningcorporatie of de aannemer die de woning realiseert, in al deze gevallen moet de netbeheerder de woning tijdig aansluiten en moet hij (behoudens daadwerkelijke overmacht) de schade vergoeden die ontstaat als dat niet gebeurt.

1) Bericht van 17 februari 2021 - https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/5215075/woonakkoord-nieuwbouw-partijen-verhogen-tempo-tweede-kamer.

2) Zie onder meer FD 16 december 2019, Netbeheerders zijn vaak te laat met aansluitingen, maar dat heeft amper gevolgen; Cobouw 10 mei 2017, Hans Smits: Boete voor niet-presterende nutsbedrijven; Cobouw 24 oktober 2017, Nutsvoorzieningen vertragen nieuwe woningen: ‘probleem wordt almaar groter’;  Cobouw 27 oktober 2017, Vertraging nutsbedrijven bij de beesten af; https://www.rtvoost.nl/nieuws/... en https://www.netbeheernederland.nl/nieuws/netbeheerders-werken-aan-oplossing-voor-vertraging-aansluitingen-1231.

3) Zie brief d.d. 11 juli 2018 van de minister van Economische Zaken en Klimaat aan de Tweede Kamer in reactie op Kamervragen over de aansluiting en planning van duurzame energieprojecten (kenmerk: DGTEM-EO/18106734).

4) Rechtbank Rotterdam, 22 januari 2020, ECLI:RBROT:2020:438, Tablis Wonen / Stedin.

5) Deze termijn volgt uit art. 23 lid 4 van de Elektriciteitswet 1998.

6) Rechtbank Rotterdam, 22 januari 2020, ECLI:RBROT:2020:438, Tablis Wonen / Stedin, m.n. r.o. 4.13.

7) Zoals gebeurde in de zaak Nedcool/Liander, rechtbank Gelderland, 25 juli 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3667, NJF 2018/540, zie hierna onder punt 4.

8) Een partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de uitvoering van diens taken, kan op grond van art. 51 van de Elektriciteitswet 1998 een klacht indienen bij de ACM.

9) De ACM kan de netbeheerder op grond van art. 77i van de Elektriciteitswet 1998 een bestuurlijke boete opleggen ingeval van overtreding van de wettelijke aansluittermijn.

10) Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 52, Verslag van een wetgevingsoverleg, p. 4, Hessels, ter toelichting op het amendement: “In de praktijk komt het nogal eens voor dat een netbeheerder een aansluiting uitstelt, omdat dit vraagt om de aanleg van een extra stuk net. Dit is niet kosteneffectief. Het gevolg is dat de afnemer geen aansluiting krijgt en dus schade leidt. Wij vinden het onredelijk om een belanghebbende te laten opdraaien voor het voordeel van de netbeheerder. Daarom pleiten wij voor een redelijke termijn. Na overschrijding van deze termijn heeft de afnemer recht op een vergoeding voor vertraging van de aansluiting zo lang dit duurt.

11) Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet) van kracht en is een gasaansluiting bij nieuwbouwwoningen in beginsel niet meer toegestaan.

12) Zie over de overeenkomst met de netbeheerder: Asser/Houben 7-X 2019/187 en 198-200; H.P.A. Knops, Serie Recht en Praktijk (CA1), Algemene Voorwaarden 2017/25.3; M.E. Brinkman, Contracteren in de energiemarkt: de aansluit- en transportovereenkomst, Nederlands Tijdschrift voor Energierecht (NTE) 2012, nr. 6, p. 271-283’.

13) Art. 1 sub k jo art. 10 lid 9 en 11 en art. 10a lid 1 Elektriciteitswet 1998.

14) Zie over de aansluitplicht nader J.E. Jansen en F. Wenting, De ‘aansluiting’ in de Elektriciteitswet 1998, NTE 2006, nr. 5, p. 155-164.

15) Zie Kamerstukken II 2003/04, 29 372: nr. 10, Nota naar aanleiding van het verslag, p. 21; nr. 28, Amendement van het lid Hessels, p. 1; nr. 52, Verslag van een wetgevingsoverleg, p. 4, 22 en 28.

16) Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 52, Verslag van een wetgevingsoverleg, p. 28: “Voor de kleine afnemers, dus tot 10 MvA, moet het mogelijk zijn om binnen de gestelde termijn van 18 weken een aansluiting te realiseren. Het zou eigenlijk mogelijk moeten zijn binnen drie weken, maar in het amendement staat 18 weken. Als dit onredelijk is, dan kan de redelijkheid ingebracht worden door de rechter met het bepalen van een schadevergoeding. Feitelijk moeten kleinverbruikers binnen die termijn toch echt wel een aansluiting kunnen hebben.”

17) Ter illustratie: netbeheerder Enexis had in maart 2021 een gemiddelde doorlooptijd van 49 weken voor nieuwe aansluitingen, zo blijkt uit informatie die door de klantenservice van Enexis is verstrekt.

18) https://www.mijnaansluiting.nl. De standaardtoelichting bij de opgave van de voorkeur voor planning op mijnaansluitingen.nl is dat de netbeheerder ‘zoveel mogelijk rekening houdt met de opgegeven voorkeur’. Uit door aannemers verstrekte informatie blijkt dat medio maart 2021 de vroegst mogelijk op te geven voorkeursweek voor aansluiting pas na 36 weken was en dat deze termijn begin april 2021 26 weken beliep. Direct bij de aanvraag is dan al duidelijk dat de netbeheerder de wettelijke termijn niet zal halen.

19) Ter illustratie: netbeheerder Enexis vermeldt in haar offertes op dit moment standaard: “De wettelijke levertijd voor het opleveren van een aansluiting (tot en met 10 MVA) is 18 weken. Helaas lukt het ons niet altijd om een aansluiting binnen die termijn op te leveren: de huidige marktomstandigheden zorgen voor langere doorlooptijden dan normaal.”

20) Gevolgd op het akkoord van Parijs (getekend 12 december 2015, in werking getreden 4 november 2016, PB L 282 van 19.10.2016).

21) Zie bijv. Rechtbank Gelderland, 25 juli 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3667, NJF 2018/540 en ACM/19/034944 / documentnr. ACM/UIT/516772.

22) Zie ACM/19/036329, beslissing van 1 februari 2012 op het bezwaar tegen het besluit van 19 juli 2019 in de zaak Fastned/Liander, r.o. 29.

23) Zie Cobouw 20 juni 2018, Woningbouwer moet de regie nemen bij plaatsen nutsvoorzieningen.

24) Zie voor een overzicht van relevante jurisprudentie: M. Rus – Van der Velde, De energietransitie en de aansluit- en transportplicht van netbeheerders, een lastige spagaat, Bb 2019/81, nr. 3.

25) Rechtbank Rotterdam, 5 november 2008, ECLI:NL:RBOT:2008:BG4492, Dillmann B.V. /Continuon, r.o. 4.14.

26) Zie over de door netbeheerders gehanteerde algemene voorwaarden: Asser/Houben 7-X 2019/190; H.P.A. Knops, Serie Recht en Praktijk (CA1), Algemene Voorwaarden 2017/25; S.M.M.C. Vinken, Algemene voorwaarden in de energiesector, TVE 2006, nr. 1, p. 15-20.

27) Deze regeling is in de wet opgenomen ondanks kritiek op het feit dat deze regeling niet aansluit bij de systematiek van de algemene voorwaardenregeling in boek 6 BW (zie onder meer S.C.J.J. Kortmann en N.E.D. Faber, Het moet niet veel gekker worden!, WPNR 2003/6531, p. 369-372).

28) Rechtbank Gelderland, 25 juli 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3667, NJF 2018/540, r.o. 4.7.

29) Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10344.

30) ACM/19/034944 / documentnr. ACM/UIT/516772.

31) Op grond van art. 77i lid 1 sub b van de Elektriciteitswet.

32) ACM/19/034944 / documentnr. ACM/UIT/516772, overweging 49 en 50.

33) ACM/19/036329 / documentnr. ACM/UIT/549078.

34) ACM/19/036329 / documentnr. ACM/UIT/549078, overweging 15-17.

35) ACM/19/035708  / documentnr. ACM/UIY/513907.

36) ACM/19/035708  / documentnr. ACM/UIY/513907, overweging 34.

37) De Nederlandse Mededingingsautoriteit is in 2013 door fusie opgegaan in de ACM.

38) NMa-besluit inzake het geschil Neeltje Jans B.V. vs. Delta Netwerkbedrijf B.V., 7 juli 2011, 103366/11, overweging 99.

39) CBB 22 september 2020, ECLI:NL:CBB:2020:649, r.o. 5.3: “Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of artikel 23, derde lid, onderdeel a, van de E-wet ruimte biedt voor de netbeheerder om af te wijken van de daarin neergelegde termijn van 18 weken om een aansluiting kleiner dan 10 MVA te realiseren. Met ACM is het College van oordeel dat genoemd artikelonderdeel die ruimte niet biedt”.

40) Stedin hanteert de algemene voorwaarden voor aansluiting en transport elektriciteit en gas voor kleinverbruikers, versie 2013, die tot stand zijn gekomen in overleg tussen Netbeheer Nederland en de Consumentenbond in het kader van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de SER en die in werking zijn getreden op 1 augustus 2013.

41) Zie over de verhouding tussen de algemene voorwaardenregeling van boek 6 BW en de bepalingen hierover in de Elektriciteitswet 1998 onder meer: I.S.J. Houben, Toepassing van het contractenrecht in gereguleerde sectoren, alias ; regulatory contract law’, WPNR 2013/6998, p. 1085-1090; H.P.A. Knops, De energiesector: contractuele relaties verstrikt in een net van publiekrechtelijke regels, WPNR 2013/6998, p. 1102-1111; en met kritiek op de destijds ingevoerde regeling: S.C.J.J. Kortmann en N.E.D. Faber, Het moet niet veel gekker worden!, WPNR 2003/6531, p. 369-372. 

42)  Memorie van toelichting op de Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/54/EG (PbEG L 176), verordening nr. 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn nr. 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer); Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 3.

43) Rechtbank Rotterdam, 22 januari 2020, ECLI:RBROT:2020:438, Tablis Wonen / Stedin, r.o. 4.12.

44) Zie ook Asser/Houben 7-X 2019/239: “Voor alle kleinverbruikers, ook de zakelijke kleinverbruikers, geldt dat art. 6:237 onder F BW van toepassing is, vanwege de uitbreiding van het werkingsbereik van de zwarte en grijze lijst tot alle kleinverbruikers.”

45) Vgl. Asser/Houben 7-X 2019/223, 239 en 242.

46) I.S.J. Houben, Sectorspecifieke wetgeving en algemene voorwaarden¸ NbBW 2004, nr. 7/8, p. 106-109.

47) Vgl. H.P.A. Knops, Serie Recht en Praktijk (CA1), Algemene Voorwaarden 2017/25.5.1: ”Het is van belang te weten dat de categorie ‘kleinverbruikers’ afgebakend is met een ‘technisch’ criterium: voor elektriciteit is dat het hebben van een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3x80 A (…). Consumenten lijken in alle gevallen kleinverbruiker, maar de categorie kleinverbruikers omvat zeker ook vele zakelijke afnemers (bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf).”

48) Vgl. Asser/Houben 7-X 2019/242: “Dit betekent dat deze exoneratie wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn jegens consumenten en, op grond van art. 26a lid 5 Elektriciteitswet 1998 (…), ook jegens kleinverbruikers die geen consument zijn.”

49) MvT wetsvoorstel Energiewet, p. 90 en 91.

50) Klimaatakkoord 28 juni 2019, p. 167, nr. 6.

51) Hiervoor zou kunnen worden aangesloten bij de pilot die in 2018 is uitgevoerd in samenwerking tussen Stedin, VolkerWessels, Baas en Evides Waterbedrijf, waarbij de nutsbedrijven geen operationele rol meer hebben in het bouwproces. Dit blijkt vertraging tegen te gaan, zie Cobouw 20 juni 2018, Woningbouwer moet de regie nemen bij plaatsen nutsvoorzieningen.

52) Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 372, nr. 52, Verslag van een wetgevingsoverleg, p. 28.

53) Zie o.m. rechtbank Gelderland, 25 juli 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3667, NJF 2018/540 en ACM/19/034944 / documentnr. ACM/UIT/516772.

54) Overigens moet het voor de netbeheerders feitelijk ook mogelijk zijn om voldoende aansluitcapaciteit te realiseren. De netbeheerders opereren in een gereguleerde markt en zijn gebonden aan door de overheid vastgestelde tarieven. Bij toenemende vraag moeten zij de vastgestelde tarieven handhaven, terwijl andere aanbieders (zoals de onderaannemers die de netbeheerders inschakelen bij het aansluiten) hun tarieven verhogen. Als gebrek aan budget eraan in de weg staat dat de netbeheerders voldoende aansluitcapaciteit kunnen realiseren, moet ook hier door de overheid aandacht aan worden besteed om het probleem van te lange aansluittermijnen te verhelpen.

55) Zie brief van Bouwend Nederland van 11 februari 2021 aan de minister van Economische Zaken en Klimaat (onbedoeld anoniem gepubliceerd (onder anoniem Zoetermeer) op: https://www.internetconsultatie.nl/energiewet/reactie/a9a7f27d-f1c8-46c5-b01e-e33245fed86f).

56) Vgl. Richtlijn (EU) 2019/944 van 5 juni 2019, considerans.

57) Zie ook de zienswijze van de VEMW (Vereniging voor Energie, Milieu en Water) bij de internetconsultatie van 11 februari 2021 (https://www.internetconsultatie.nl/energiewet/reacties) en het Citiworksarrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2008:298.

58) Zie art. 3 lid 3 van de Elektriciteitsrichtlijn (2009/72/EG) en daarover Asser/Houben 7-X 2019/205.

59) Citaat van de directeur van een bouwbedrijf die ik sprak bij de voorbereiding van dit artikel.

mr. dr. M. Huizingh is advocaat en is tevens als fellow verbonden aan het Onderzoekscentrum Onderneming & Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen